Inleiding Achtergrond Lied 1 Lied 2 Lied 5 Lied 6 Lied 8 Lied 9 Lied 11 Lied 12 Lied 13 Lied 14 Lied 22 Lied 24 Literatuur

Geert Woltjer, Analyse van Schubert's Winterreise

Lied 24. Der Leiermann (de draailierspeler)

Gedicht

-         Zie eindeloze herhaling van 'Und'. Opsomming, geleidelijk waarnemend.

-         Is 'Der Leiermann' de Doppelgänger van de hoofdpersoon? (p 300)

-         Of is het de dood?

-         Of is het een nieuw leven?


Muziek:

De draailier is een bourdoninstrument. 'Het basisprincipe van alle bourdoninstrumenten is eenvoudig: naast de melodie klinken een of meer gelijkblijvende begeleidingstonen, de bourdons. Vaak zijn dat de grondtoon en de daarboven liggende kwint; zo ontstaat een eenvoudig akkoord.' (Stichting Draailier en Doedelzak, (http://draailier-doedelzak.nl/overons.htm#draailier)

'Afgezien van de uiterlijke vorm van de klankkast is bij de draailier in de loop der eeuwen weinig veranderd aan de werkingsprincipes. Een met hars bestreken houten wiel (bevestigd in een klankkast) wordt d.m.v. een zwengel in beweging gebracht en strijkt snaren aan, die door deze trilling gaan klinken. Sommige snaren (2 tot 4 bourdonsnaren) geven permanent dezelfde toon; op 1 of 2 andere snaren wordt de melodie gespeeld door deze snaren d.m.v. toetsen (houtblokjes in een tangentenkast) te verkorten. De draailier ( Engels: "hurdy-gurdy") is dus een gestreken snaarinstrument. Door schoksgewijs aan de zwengel te draaien, brengt men de zogenaamde trompetkam (een klein houten blokje onder een van de bourdonsnaren) in beweging en kan men accenten aanbrengen in een melodie. Verder wordt het instrument vaak voorzien van resonantiesnaren, die slechts bij bepaalde frequenties van de klankkast tot klinken komen (vergelijk: sitar, viola d'amore). Aldus is een draailier eigenlijk een keyboard avant la lettre: men kan er een melodie op spelen en deze desgewenst begeleiden met een akkoordsectie (de bourdons) en/of een ritmesectie (de trompetkam).'

Maat 1 en 2: de voorhouding geeft geluid weer van de draailier als het wiel wordt opgestart. De herhaalde kwint zijn de basistonen van de bourdon. De pauzes zijn reflectie van noodzaak tot omstellen instrument (??).

Maat 3-5: a-c belangrijk centraal interval

Maat 4 en 5: Tweede helft maat accent op dominant akkoord. Lost op in maat 6, maar is dan tegelijk begin van nieuwe melodie. In maat 7 en 8 zit de dominant en het accent op de eerste tel, waarna de zang inzet vanuit rust.

De zang heeft duidelijk een andere, maar verwante, beweging met de piano. Is de piano de draailierspeler, en de zanger de wandelaar?

Lied volledig diatonisch, in A mineur, afgezien van de voorhoudingen in maten 1 en 2.

Eindeloze herhalingen, zonder harmonische ontwikkeling, suggereert oneindigheid. Youens ziet zelfs het einde als een stoppen (ik zie dat minder zo). 'This music is the symbol for what the wanderer fears and foretells his future to be: sounding nothingness, and, horrifyingly, it has the potential to go on and on, beyond bearing' (Youens, p. 299).

p. 301. Vergelijking maten 3-4, 19-20 en 27-29. Zelfde patroon, maar steeds wijder.

Veel geeft ongedetermineerdheid weer, conflict in de geest. Voorbeeld 35, p 302, maat 35-61 in ongelijk lopende maatsuggestie in stem. Barfuss in maat 17 gaat omhoog, etc. Verkeerde tekstaccenten.